Kamerbrief VWS minister Kuipers over voortgang medicinale cannabisbeleid

In de kamerbrief stelt Kuipers twee beleidswijzigingen voor die een opstap zijn naar een wijziging van de Opiumwet.

0
Ernst Kuipers minister volksgezondheid welzijn en sport kamervragen medicinale cannabis
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) Ernst Kuipers (D66). Foto: Martijn Beekman (via rijksoverheid.nl)
- Advertentie -

Ernst Kuipers, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), heeft gisteren door middel van een brief van vijf pagina’s de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van medicinale cannabisbeleid. Daarin geeft hij onder andere aan dat in het tweede kwartaal van dit jaar de deadline is voor de nieuwe situatie en Bedrocan daardoor nog tot zeker juli zal aanblijven.

De kamerbrief van Kuipers samengevat

Om de sector te ondersteunen zijn twee beleidswijzigingen nodig om binnen het huidige wettelijke kader meer kansen te creëren schrijft Kuipers in de brief.

  1. De eerste beleidswijziging is het schrappen van het exportplafond en de beperking van de productiecapaciteit binnen de aanbesteding op te heffen.
  2. De tweede beleidswijziging is het bevorderen van (internationale) handel ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en geneesmiddelenontwikkeling.

Uiteindelijk zijn deze beleidsaanpassingen een opstap naar een wijziging van de Opiumwet.

Kuipers erkent internationale ontwikkelingen medicinale cannabis

Kuipers begint zijn brief in ieder geval goed:

Medicinale cannabis is bezig aan een gestage, wereldwijde opmars. Steeds meer landen erkennen de therapeutische waarde die medicinale cannabis voor patiënten zou kunnen hebben. Steeds vaker geven ze ruimte aan (private) partijen om zich met de veredeling, teelt, bewerking en verkoop van cannabis(producten) bezig te houden. Ook in Nederland merken we dit, onder meer door toenemende kennis en expertise bij (internationale) partijen op het gebied van de teelt en bewerking van medicinale cannabis. Deze ontwikkelingen zijn goed nieuws voor zowel de patiënt die gebruik maakt van medicinale cannabis, als voor onderzoeken naar het aantonen van de geneeskundige werking ervan.

Ook refereert hij aan zijn eerdere kamerbrief van mei vorig jaar waarin hij al aangaf de rol van het het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) en de Opiumwet te willen wijzigen.

Over de huidige, lopende aanbesteding schrijft Kuipers in zijn brief:

De opdrachtstermijn van de huidige teler is op dit moment verlopen. Momenteel loopt er opnieuw een Europese aanbestedingsprocedure, waarbinnen dit keer twee telers worden aanbesteed. BMC voorziet dat het aanbestedingsproces aan het einde van het tweede kwartaal van dit jaar volledig is doorlopen. Vanaf dat moment gaat de nieuwe raamovereenkomst in. De huidige opdrachtnemer, Bedrocan, blijft in ieder geval tot ingang van de nieuwe raamovereenkomst de teler van BMC.

Bedrocan zal dus nog in ieder geval tot juli aanblijven als enige teler.

Maar hoe de aanbesteding ook zich ontvouwt, ook daarna lijkt Bedrocan, gezien de bouw van hun nieuwe productiefaciliteit in Denemarken, er goed vanaf te komen zo suggereert Kuipers in de brief:

(…)Het kopen van medicinale cannabisproducten binnen- en buitenland van een leverancier die BMC géén opdracht heeft verleend, is op dit moment niet mogelijk. Dit heeft een remmend effect op interacties tussen verschillende partijen in de keten van medicinale cannabis en op innovatie, onderzoek en mogelijk de beschikbaarheid voor de patiënt.

Bovenstaande overwegingen maken dat ik het wenselijk vind om – met behoud van de kwalitatieve voorwaarden – de kaders voor het verlenen van opiumontheffingen te herzien. Partijen moeten een opiumontheffing kunnen krijgen, als betrokken zijn bij de teelt, bewerking of verhandeling van medicinale cannabis en een aantoonbare bijdrage leveren aan wetenschappelijk onderzoek naar de geneeskundige toepassing van cannabis en geneesmiddelproductie (waarmee het belang van de patiënt gediend is) én aan alle gestelde eisen voldoen. Dat betekent dat marktpartijen waaraan BMC niet via een aanbesteding een ontheffing tot teelt of bewerking van medicinale cannabis verleent, hun medicinale cannabis(producten) moeten kunnen verhandelen aan andere partijen in de keten. Dit geldt ook als deze partijen of hun afnemers zich in het buitenland bevinden, mits aan alle voorwaarden voor het verlenen van een (uitvoer)ontheffing wordt voldaan. Geneesmiddelontwikkeling is immers bij uitstek een internationale, grensoverschrijdende aangelegenheid. Ik onderstreep hierbij nadrukkelijk dat controle en toezicht door betrokken partijen als de IGJ de hoeksteen van het adequaat functioneren van het Nederlandse stelsel is en blijft.

Verder refereert Kuipers in zijn brief naar lopende onderzoeken zoals het ‘Medusa-onderzoek‘ van het Trimbos.

Afwezig is het ErasmusMC onderzoek. Wel is daar een kort artikel vorig jaar over verschenen.

Kuipers: ‘Tijd voor de volgende stap’

Kuipers sloot zijn brief af met de volgende boodschap:

Nederland heeft zich de afgelopen 20 jaar internationaal op de kaart gezet als een land dat op een verantwoorde manier ruimte weet te geven aan het gebruik van medicinale cannabis. We staan wereldwijd bekend om medicinale cannabis van hoogstaande kwaliteit. Ook landen die inmiddels verregaandere hervormingen dan in ons land hebben doorgevoerd, zien dat het verkrijgen van kennis en expertise een proces van lange adem is en moeten nog vaak leunen op medicinale cannabis van Nederlandse bodem. Het is nu, zoals ik met deze brief heb geprobeerd te schetsen, tijd voor een volgende stap. Om meer ruimte te geven aan wetenschappelijk onderzoek en productontwikkeling, om internationale samenwerking en uitwisseling van kennis en expertise aan te jagen, en om patiënten nog beter te bedienen.

De kamerbrief zal overigens worden besproken tijdens het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid. De brief staat echter nog niet op de agenda, maar is wel al aangekondigd in de beslisnota bij de brief.